4.  Juiste vragen


4.1 Socratische vragen

Er bestaan veel verschillende soorten vragen. We kennen open vragen en gesloten vragen, maar ook daarbinnen zijn veel verschillen. Wat voor vraag je stelt is afhankelijk van je doel. Denk van te voren na over wat je wilt bereiken met een vraag, en bedenk welke mogelijke reacties je kunt krijgen.

De socratische of inductieve vragen kunnen we verdelen in twee soorten:
a. verkennende vragen.
b. sturende of leidende vragen.

 

A. Verkennende vragen

Verkennende vragen zijn bedoeld om informatie te verkrijgen. Over feitelijke gebeurtenissen, over wensen, dromen, ideeën en opvattingen van de gesprekspartner. De vragen zijn analyserend, exploratief gericht. U probeert er verbanden mee op te sporen.

Verkennende vragen zijn te onderscheiden in:
- vragen naar de realiteit;
- vragen naar verheldering;
- vragen naar veronderstellingen;
- vragen naar het verduidelijken van vaagheden.

 

vragen naar de realiteit

Met vragen naar de realiteit zet je een kader neer waarover het gesprek moet gaan. Daarnaast kunnen de vragen al wat samenhang brengen.

Wat gebeurde er?
Wie deed wat?
Hoe laat was het afgelopen?
Wie waren erbij?
Waar is het te koop?

 

vragen naar verheldering

Dit zijn vragen die het bewustzijn versterken. Ze vragen om informatie en niet om een oordeel.

Hoeveel geld heb je nog op zak?
Welke van de vier opdrachten heb je al uitgevoerd?
Wanneer wil je die voorbereiding gaan doen? Zie onderstaand filmpje.

 

Uit DVD: Aan de slag met autisme (Tripode, CCE, 2006).
Een film over autisme en arbeid bij mensen met een normale begaafdheid.

vragen naar veronderstellingen

Dat zijn vragen naar veronderstelde implicaties en gevolgen.

Hoe weet jij dat je het examen niet kunt halen?
Waarop baseer je jouw uitspraak dat babyboomers arrogant zijn?
Kun je een voorbeeld geven?
Hoe kom je tot deze conclusie?
Klopt het wat jij nu zegt?

 

vragen naar het verduidelijken van vaagheden

Doorvragen op haast onschuldige woorden in een zin kan veel verhelderen. Als je teveel doorvraagt kan het iemand ook terughoudend maken. Het is daarom belangrijk deze vragen te doseren.

 

Vraag door op niet-gespecificeerde woorden of zinsdelen
- er, men, situatie, gevoel, soms, hier en daar

Vraag door op generalisaties
- altijd, nooit, de babyboomgeneratie, de directie

Vraag naar weglatingen
- ik moet wel.

Van wie moet je wel?

 

Vraag door op overbodige woorden
- natuurlijk, misschien, alhoewel , dat voel ik zo

 

B. Sturende of leidende vragen

Met sturende of leidende vragen geven we informatie op de inductieve manier. Met deze vragen gaat het niet of minder om het verkrijgen van informatie.

Sturende of leidende vragen zijn te onderscheiden in:
- Vragen om verantwoordelijkheid te versterken;
- Actievragen.

 

Vragen om verantwoordelijkheid te versterken

Dit zijn vragen die sturen in de richting van de verantwoordelijke persoon of instantie. De vragen roepen de herinnering van de ander op over wie ergens kennis en vaardigheden over heeft of wie een bepaalde bevoegdheid of opdracht heeft.

Wie kan daarover een besluit nemen?
Wie regelt dat?
Wie heeft daar voor geleerd?
Wie is verantwoordelijk voor dat gedrag?

 

Casus: Wanneer ga ik dood?

Richard vroeg aan iedereen wanneer hij dood zou gaan. Mensen reageerden zeer verschillend. ‘Jij gaat niet dood’, ‘Jij gaat nog niet dood’, ‘Je gaat pas dood als het je tijd is’, ‘Als je héél oud bent’, ‘Dat weet ik niet’ , ‘Dat is onvoorspelbaar’, ‘Als je ziek bent’ etc. De antwoorden leverden Richard nieuwe vragen op. Met zijn hoofd vol met tegenstrijdige informatie had hij nog steeds geen antwoord op zijn simpele vraag. Hij wilde ‘alleen maar’ weten op welke dag en op welk tijdstip hij dood zou gaan. Omdat iedereen andere antwoorden gaf belandde hij in een complete chaos met paniekreacties tot gevolg. Vragen als ‘Wie heeft gestudeerd voor dood gaan’ verengt de vraag al snel tot concrete personen die daar iets eenduidig over kunnen zeggen.

 

Een vraag om verantwoordelijkheid te versterkenvertelt niet wat de ander moet doen, naar wie hij moet gaan etc., maar is wel sturend. In het bovenstaande voorbeeld was het antwoord van Richard dat zijn huisarts en de pastor voor dood gaan hadden gestudeerd. Er bleven twee mogelijkheden over aan wie de vraag voorgelegd kon worden.

 

Casus: Wat ben ik?

Marco was als jong kind als ‘normaal begaafd’ getest, als ouder kind als ‘verstandelijk beperkt’ en als volwassene als ‘normaal begaafd’. Zijn onzekerheid over de juistheid van de diagnose uitte hij in het bevragen van iedereen over wat zij dachten over zijn normaalbegaafdheid. Dit leverde verschillende antwoorden op met, ook hier, chaos als gevolg. Vragen als ‘wie heeft de diagnose gesteld’ leidt al snel tot de verantwoordelijke persoon. Suggestieve vragen als ‘kent jouw broer aan wie je de vraag over normaalbegaafdheid gesteld hebt het intelligentie-onderzoek’ versterken het inzicht in verantwoordelijkheid.

 

De verantwoordelijke kan ook de persoon zelf zijn.

 

Casus: klacht van de bovenbuurvrouw

Bram kreeg regelmatig bezoek van luidruchtige bezoekers. Toen de huisbaas met Bram daarover sprak vanwege een klacht van de bovenbuurvrouw was het antwoord dat hem niets te verwijten viel omdat hij zelf niet luidruchtig geweest was.
Mogelijk weet Bram niet dat hij verantwoordelijk is voor alles wat er in het huis gebeurt. In dat geval is de deductieve methode (informatie geven) beter van toepassing. Als die informatie er wel is kun je socratische vragen stellen. Wie is verantwoordelijk voor alles wat in dit huis gebeurd, bijv.

 

Casus: politiek correct

Een telefoongesprek tussen Luc en een dienstverlenende instantie liep uit de hand op het moment dat Luc de persoon aan de andere kant van de lijn ‘doe eens normaal man’ toewierp nadat hij geïrriteerd raakte over het antwoord van de man. Bij navraag deelde Luc zijn hulpverlener mee dat het probleem bij de man van de dienstverlenende instantie zat. Hij had zelf niets verkeerds gedaan; zijn uitspraak was zelfs ‘politiek correct’. Kijk naar het videofilmpje waar de uitspraak vandaan kwam.

Vragen als ‘op wiens uitspraak reageerde de man aan de lijn’ kunnen tot het inzicht brengen dat hij zelf verantwoordelijk is voor zijn eigen gedrag/uitspraken.

Het filmpje maakt het voor hem ingewikkeld omdat er bij Luc sprake is van overgeneralisatie.

 

Het begrip overgeneralisatie

Een regel die bekend is uit een bepaalde situatie wordt toegepast in situaties waar de regel niet van toepassing is. Dat komt omdat mensen met autisme de context missen waarin de regel van toepassing is.

Aktievragen
Met de leidende of sturende vragen proberen we niet om informatie te verkrijgen, wel om informatie te geven, zij het op inductieve wijze. Met vragen naar bijvoorbeeld de toepassing van een bepaald principe kunnen we de gesprekspartner uitnodigen om de eigen ideeën en opvattingen te toetsen en te verifiëren. Met vragen naar de gevolgen van iets kunnen we de gesprekspartner naar een of meerdere conclusies leiden.